Prix Galien

1 Verkorte geneesmiddelinformatie Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Naam van het geneesmiddel: Natpar 25, 50, 75, 100 microgram/dosis poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling: Natpar 25 microgram: Na reconstitutie bevat elke dosis 25 microgram parathyroïdhormoon (rDNA)* in een oplossing van 71,4 microliter. Elke patroon bevat 350 microgram parathyroïdhormoon (rDNA). Natpar 50 microgram: Na reconstitutie bevat elke dosis 50 microgram parathyroïdhormoon (rDNA) in een oplossing van 71,4 microliter. Elke patroon bevat 700 microgram parathyroïdhormoon (rDNA). Natpar 75 microgram: Na reconstitutie bevat elke dosis 75 microgram parathyroïdhormoon (rDNA) in een oplossing van 71,4 microliter. Elke patroon bevat 1.050 microgram parathyroïdhormoon (rDNA). Natpar 100 microgram: Na reconstitutie bevat elke dosis 100 microgram parathyroïdhormoon (rDNA) in een oplossing van 71,4 microliter. Elke patroon bevat 1.400 microgram parathyroïdhormoon (rDNA). *Parathyroïdhormoon (rDNA), geproduceerd in E. coli met behulp van recombinant-DNA-techniek, is identiek aan de uit 84 aminozuren bestaande sequentie van endogeen humaan parathyroïdhormoon. Hulpstof(fen) met bekend effect: Elke dosis bevat 0,32 mg natrium. Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1 van de volledige SmPC. Farmaceutische vorm: Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie. Het poeder is wit en het oplosmiddel is een heldere, kleurloze oplossing. Therapeutische indicaties: Natpar is geïndiceerd voor gebruik als aanvullende behandeling van volwassen patiënten met chronische hypoparathyreoïdie wiens toestand onvoldoende onder controle kan worden gebracht met standaardtherapie alleen. Contra-indicaties: Natpar is gecontra-indiceerd voor gebruik bij patiënten: met overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 van de volledige SmPC vermelde hulpstoffen; die radiotherapie van het skelet ondergaan of hebben ondergaan; met maligniteiten van het skelet of botmetastasen; die bij het begin van de behandeling een verhoogd risico hebben op osteosarcoom, zoals patiënten met de botziekte van Paget of erfelijke aandoeningen; met onverklaarbare verhogingen van botspecifieke alkalische fosfatase; met pseudohypoparathyreoïdie. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Terugvinden herkomst: Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het batchnummer van het toegediende product goed geregistreerd worden. Het doel van een behandeling met Natpar is het bereiken van een serumcalciumconcentratie vóór toediening van 2,0 - 2,25 mmol/l en een serumcalciumconcentratie 8 - 12 uur na toediening van < 2,55 mmol/l. Controle van patiënten tijdens de behandeling; De serumcalciumconcentratie vóór toediening, en in sommige gevallen na toediening, moeten tijdens de behandeling met Natpar worden gecontroleerd (zie rubriek 4.2 van de volledige SmPC). In een multicentrisch klinisch onderzoek waren de voor albumine gecorrigeerde serumcalciumwaarden (ACSC) 6 - 10 uur na toediening gemiddeld 0,25 mmol/l hoger dan de waarden vóór toediening, waarbij een maximale verhoging van 0,7 mmol/l werd waargenomen. De dosis calcium, vitamine D of Natpar moet mogelijk worden verlaagd als na toediening hypercalciëmie wordt waargenomen, ook als de calciumconcentratie vóór toediening aanvaardbaar is (zie rubriek 4.2 van de volledige SmPC). Hypercalciëmie: In klinisch onderzoek met Natpar is hypercalciëmie gemeld. Hypercalciëmie kwam vaak voor tijdens de stapsgewijze aanpassingsperiode, waarin de doses orale calcium, actief vitamine D en Natpar werden aangepast. Hypercalciëmie kan tot een minimum worden beperkt door het doseringsadvies te volgen, de monitoringgegevens te beoordelen en door bij patiënten te informeren naar symptomen van hypercalciëmie. Bij ernstige hypercalciëmie (> 3,0 mmol/l of boven de bovengrens van normaal, met symptomen) moet worden overwogen om hydratatie toe te passen en Natpar, calcium en actief vitamine D tijdelijk stop te zetten totdat de serumcalciumconcentratie zich weer binnen het normale bereik bevindt. Vervolgens kan worden overwogen om Natpar, calcium en actief vitamine D met lagere doses te hervatten (zie rubriek 4.2 van de volledige SmPC en “Bijwerkingen”). Hypocalciëmie: In klinisch onderzoek met Natpar is melding gemaakt van hypocalciëmie, een vaak voorkomende klinische manifestatie van hypoparathyreoïdie. De meeste voorvallen van hypocalciëmie die in klinisch onderzoek optraden, waren van lichte tot matige ernst. Gevallen van symptomatische hypocalciëmie, met inbegrip van gevallen die tot aanvallen leidden, zijn na het in de handel brengen gemeld bij patiënten die met Natpar werden behandeld. Het risico op ernstige hypocalciëmie is het hoogst wanneer Natpar wordt onthouden, overgeslagen of abrupt wordt stopgezet, maar kan op elk moment optreden. Tijdelijke of definitieve stopzetting van Natpar moet gepaard gaan met een controle van de serumcalciumconcentratie en, zo nodig, een verhoging van exogene bronnen van calcium en/of actief vitamine D. Hypocalciëmie kan tot een minimum worden beperkt door het doseringsadvies te volgen, de monitoringgegevens te beoordelen en door bij patiënten te informeren naar symptomen van hypocalciëmie (zie rubriek 4.2 van de volledige SmPC en Bijwerkingen”). Gelijktijdig gebruik van hartglycosiden: Hypercalciëmie, ongeacht de oorzaak, kan predisponerend zijn voor digitalistoxiciteit. Bij patiënten die Natpar 2 gelijktijdig gebruiken met hartglycosiden (zoals digoxine of digitoxine), moeten de serumcalcium- en hartglycosidenconcentratie worden gecontroleerd en moeten de patiënten gecontroleerd worden op klachten en symptomen van digitalistoxiciteit (zie rubriek 4.5 van de volledige SmPC). Ernstige nier- of leverziekte: Natpar moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met ernstige nier- of leverziekte, aangezien zij niet zijn beoordeeld in klinisch onderzoek. Gebruik bij jongvolwassenen: Natpar moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij jongvolwassen patiënten met open epifysen, aangezien deze patiënten een verhoogd risico op osteosarcoom kunnen hebben (zie rubriek 4.3 van de volledige SmPC). Gebruik bij oudere patiënten: Aan klinisch onderzoek met Natpar namen onvoldoende proefpersonen in de leeftijd van 65 jaar en ouder deel om te bepalen of de respons bij deze proefpersonen verschilt van die bij jongere proefpersonen. Tachyfylaxie: Het calciumverhogend effect van Natpar kan bij sommige patiënten na verloop van tijd verminderen. Om dit op te sporen moet de respons van de serumcalciumconcentratie op de toediening van Natpar met tussenpozen worden gecontroleerd en moet de diagnose van tachyfylaxie worden overwogen. Als de serumconcentratie van 25-OH-vitamine D laag is, kan voldoende suppletie de serumcalciumrespons op Natpar herstellen (zie rubriek 4.2 van de volledige SmPC). Urolithiase: Natpar is niet onderzocht bij patiënten met urolithiase. Natpar moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met actieve of recente urolithiase vanwege het risico op exacerbatie van deze aandoening. Overgevoeligheid: Er zijn na het in de handel brengen meldingen geweest van overgevoeligheidsreacties bij patiënten die Natpar namen. Overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: anafylaxie, dyspnoe, angio-oedeem, urticaria, uitslag, enz. Wanneer er klachten of symptomen van een ernstige overgevoeligheidsreactie optreden, moet de behandeling met Natpar worden stopgezet en moet de overgevoeligheidsreactie worden behandeld volgens de standaardzorg. Patiënten moeten worden gemonitord tot de klachten en symptomen zijn verdwenen (zie rubriek 4.3 en 4.8). Controle op hypocalciëmie is noodzakelijk als Natpar moet wordenworden stopgezet (zie rubriek 4.2). Bijwerkingen: Samenvatting van het veiligheidsprofiel: De meest frequente bijwerkingen bij patiënten die met Natpar werden behandeld, waren hypercalciëmie, hypocalciëmie en de daarmee gepaard gaande klinische manifestaties waaronder hoofdpijn, diarree, braken, paresthesie, hypo-esthesie en hypercalciurie. In klinisch onderzoek waren deze reacties doorgaans van lichte tot matige ernst en van voorbijgaande aard en werden behandeld met aanpassingen van de dosis Natpar, calcium en/of actief vitamine D (zie rubriek 4.4 en 5.1 van de volledige SmPC). Lijst van bijwerkingen: De frequenties worden gedefinieerd als zeer vaak (≥1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10) en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Alle bijwerkingen die na het in de handel brengen zijn geïdentificeerd, staan cursief gedrukt. Immuunsysteemaandoeningen: niet bekend: Overgevoeligheidsreacties (dyspnoe, angiooedeem, urticaria, uitslag); Voedings- en stofwisselingsstoornissen: zeer vaak: hypercalciëmie, hypocalciëmie; vaak: hypomagnesiëmie†, tetanie†. Psychische stoornissen: vaak: angst†, insomnia*. Zenuwstelselaandoeningen: zeer vaak: hoofdpijn*,†, hypo-esthesie†, paresthesie†; vaak: slaperigheid*. Hartaandoeningen: vaak: hartkloppingen*,†. Bloedvataandoeningen: vaak: hypertensie*. Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen: vaak: hoesten†. Maagdarmstelselaandoeningen: zeer vaak: diarree*,†, nausea*, braken*; vaak: bovenbuikpijn*. Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen: zeer vaak: artralgie*, spierspasmen†; vaak: spiertrekkingen†, skeletspierpijn†, myalgie†, nekpijn†, pijn in extremiteit. Nier- en urinewegaandoeningen: vaak: hypercalciurie*, pollakisurie†. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen: vaak: asthenie*, pijn op de borst†, vermoeidheid, injectieplaatsreacties, dorst*. Onderzoeken: vaak: positief voor antistoffen tegen PTH, 25-hydroxycholecalciferol in bloed verlaagd†, vitamine D verlaagd. *Klachten en symptomen die mogelijk verband houden met hypercalciëmie die in de klinische onderzoeken werden waargenomen. †Klachten en symptomen die mogelijk verband houden met hypocalciëmie die in de klinische onderzoeken werden waargenomen. Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen: Hypercalciëmie en hypocalciëmie kwamen vaak voor tijdens de stapsgewijze dosisaanpassingsperiode. Het risico op ernstige hypocalciëmie was het grootst na stopzetting van Natpar. Er zijn na het in de handel brengen meldingen geweest van gevallen van hypocalciëmie die tot aanvallen hebben geleid (zie rubriek “Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik”). Injectieplaatsreacties: In het placebogecontroleerde onderzoek ontstond een injectieplaatsreactie bij 9,5% (8/84) van de patiënten die met Natpar werden behandeld en bij 15% (6/40) van de patiënten die een placebo kregen. Al deze reacties waren van lichte of matige ernst. Immunogeniciteit: Overeenkomend met de mogelijk immunogene eigenschappen van geneesmiddelen die peptiden bevatten, kan de toediening van Natpar het ontstaan van antistoffen uitlokken. In het placebogecontroleerde onderzoek bij volwassenen met hypoparathyreoïdie bedroeg de incidentie van antistoffen tegen parathyroïdhormoon (PTH) 8,8% (3/34) en 5,9% (1/17) bij patiënten die gedurende 24 weken een eenmaaldaagse subcutane toediening van respectievelijk 50 tot 100 microgram Natpar of placebo hadden gekregen. In alle klinische onderzoeken bij patiënten met hypoparathyreoïdie was het incidentiepercentage van immunogeniciteit na een behandeling met Natpar gedurende maximaal 7,4 jaar 16/87 (18,4%). De incidentie leek niet te verhogen na verloop van tijd. Deze 16 patiënten hadden een lage titer antistoffen tegen PTH en 12 van hen testten 3 vervolgens negatief voor antistoffen. De schijnbaar voorbijgaande aard van de PTH-antistoffen is waarschijnlijk toe te schrijven aan de lage titer. Twee van deze patiënten hadden antistoffen met een neutraliserende activiteit. Deze patiënten bleven een klinische respons behouden zonder aanwijzingen van immuungerelateerde bijwerkingen. Melding van vermoedelijke bijwerkingen: Voor een goede veiligheidsbewaking worden beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, www.lareb.nl. Farmacotherapeutische categorie Calciumhomeostase, parathyreoïdhormonen en analogen, ATC-code: H05AA03 Houder van de handelsvergunning: Takeda Pharmaceuticals International AG Ireland Branch; Block 3 Miesian Plaza, 50 – 58 Baggot Street Lower, Dublin 2, Ierland Nummers van de handelsvergunning: EU/1/15/1078/001 (25µg); EU/1/15/1078/002 (50µg); EU/1/15/1078/003 (75µg); EU/1/15/1078/004 (100µg) Afleverstatus: UR Datum laatste wijziging van deze tekst: 10/2021 Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu. Volledige productinformatie is verkrijgbaar via de lokale vertegenwoordiger in Nederland: Takeda Nederland B.V., Hoofddorp of www.takeda.nl. Vergoedingsstatus: Vergoeding onder voorwaarden en alleen gedurende deelname van patiënt aan het Natpar Voorwaardelijke Toelating project. 36 | PRIX GALIEN NEDERLAND 2022

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=